Home / Antwoord op artikelen van evangelisten / Bevat Surah 20:96 een tegenstrijdigheid in de Qira’aat?

Bevat Surah 20:96 een tegenstrijdigheid in de Qira’aat?

Bismillah ar-Rahman ar-Rahiem. In de Naam van Allah, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.

In Surah 20:96 staat er het volgende:

20:96 Hij (Samiri) zei: “Ik zag iets wat zij niet zagen [lam yabsuru]. Dus nam ik een handvol (van stof) uit de spoor die nagelaten was door de boodschapper (Gabriël/Jibriel). Vervolgens, gooide ik het (over de kalf). Mijn eigen ik (ego) vertelde mij dat (om het te doen).” [Qira’aat van Nafi’, Ibn Kathir, Abu ‘Amr, Ibn Amir en ‘Asim]

20:96 Hij (Samiri) zei: “Ik zag iets wat jullie niet zagen [lam tabsuru]. Dus nam ik een handvol (van stof) uit de spoor die nagelaten was door de boodschapper (Gabriël/Jibriel). Vervolgens, gooide ik het (over de kalf). Mijn eigen ik (ego) vertelde mij dat (om het te doen).” [Qira’aat van Hamzah en Al-Kisaa’i]

Hier betreft het het verhaal [het begint eigenlijk van Surah 20:85] van de Samiri die de Israëlieten heeft laten dwalen door een afgodsbeeld [de gouden kalf] te bouwen waardoor de Israëlieten toen verviellen in afgoderij toen Mozes (vrede zij met hem) weg was. Toen Mozes (vrede zij met hem) terugkeerde zag hij hoe de Israëlieten afgedwaald waren en hoe zij het afgodsbeeld, waar de Samiri verantwoordelijk voor was, aan het aanbidden waren***ZIE NOOT*** – waarop hij eerst Aäron (vrede zij met hem) confronteerde [zie Surah 20:92-94] en vervolgens de Samiri [zie Surah 20:95-97]. Toen Mozes (vrede zij met hem) dus aan de Samiri vroeg wat zijn verhaal was [oftewel de reden(en)] antwoordde de Samiri dat hij iets zag wat zij/jullie -yabsuru/tabsuru- [de Israëlieten, inclusief Mozes en Aäron (vrede zij met hem) aangezien ze ook Israëlieten waren] niet zagen. Is dit noodzakelijk een tegenstrijdigheid? Nee. Er is pas sprake van een tegenstrijdigheid wanneer iets A en niet-A is op hetzelfde moment. Dit is ook wat de wet van noncontradictie ons leert. Dit is hier niet het geval omdat er een manier is om die twee variante lezingen in Surah 20:96 met elkaar te harmoniseren.

Harmonisatie: In de Qira’ah waar er lam yabsuru [zij zagen niet] staat is dit in referentie tot de andere Israëlieten. In de Qira’ah waar er lam tabsuru [jullie zagen niet] staat is dit in directe referentie tot Mozes en Aäron (vrede zij met hen). Het *kan* prima zijn dat Samiri beiden heeft gezegd omdat zowel Mozes (vrede zij met hem), Aäron (vrede zij met hem), alsook de andere Israëlieten niet zagen wat hijzelf [de Samiri] zag. Dermate passen beide variante lezingen dus binnen de context. Het is geen geval van “hij heeft A gezegd OF hij heeft B gezegd”, maar juist een geval van “hij heeft A gezegd EN hij heeft B gezegd” en omdat het hier niet een geval is van A en niet-A, is het dus ook een geval van een [impliciete] valse dichotomie.

***BELANGRIJKE NOOT***: Dit toont ook aan dat de Qur’an de Samiri direct verantwoordelijk stelt voor het bouwen van het afgodsbeeld en dat Aäron (vrede zij met hem) hier vrij van was in tegenstelling tot de Bijbel die dat in Exodus 32 juist toeschrijft aan Aäron (vrede zij met hem). Dit toont dus ook al aan dat de Qur’an zeker niet de volledige betrouwbaarheid van de “hedendaagse” Bijbel bevestigt en juist in feite tegenspreekt. Dus voor de mensen die het argument willen maken dat de Qur’an de “hedendaagse” Bijbel als volledig betrouwbaar acht is dit een geval van valse equivocatie – daarom dat de Qur’an ook zichzelf stelt als “muhaymin” [zie Surah 5:48] over de vorige geschriften.

ADDENDUM: Stof tot denken:

Lukas 6:20 En toen Hij Zijn ogen opgeslagen had naar Zijn discipelen, zei Hij: Zalig zijn JULLIE, armen, want van JULLIE is het Koninkrijk van God.

Mattheüs 5:2-3 En Zijn mond geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende: Zalig zijn de armen van geest; want HUNNER is het Koninkrijk der hemelen.

Is hier sprake van een contradictie?

Mattheüs 27:54 En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving, en de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: WAARLIJK, DEZE IS GODS ZOON!

Markus 15:39 En de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende, dat Hij alzo roepende den geest gegeven had, zeide: WAARLIJK, DEZE MENS IS GODS ZOON!

Lukas 23:47 Als nu de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God, en zeide: WAARLIJK, DEZE MENS WAS RECHTVAARDIG!

Is er hier sprake van een contradictie?