Home / Antwoord op artikelen van evangelisten / Bevat Surah 17:102 een tegenstrijdigheid in de Qira’aat?

Bevat Surah 17:102 een tegenstrijdigheid in de Qira’aat?

In Surah 17:102 staat er het volgende:

17:102 Hij (Moesa) zei: “Jij weet [‘alimta] dat niemand anders dan de Heer van de hemelen en de aarde, deze gestuurd heeft als duidelijk bewijs. Waarlijk, o Farao! Ik weet zeker dat jij, ten ondergang gedoemd bent.” [Qira’aat van Nafi’, Ibn Kathir, Abu ‘Amr, Ibn Amir, ‘Asim en Hamzah]

17:102 Hij (Moesa) zei: “Ik weet [‘alimtu] dat niemand anders dan de Heer van de hemelen en de aarde, deze gestuurd heeft als duidelijk bewijs. Waarlijk, o Farao! Ik weet zeker dat jij, ten ondergang gedoemd bent.” [Qira’ah van Al-Kisaa’i]

In één van de variante lezingen spreekt Mozes (vrede zij met hem) tegen de Farao naar wie negen tekenen [plagen] zijn gestuurd waarbij de Farao het nog altijd probeerde af te schrijven alsof Mozes (vrede zij met hem) “betoverd” was – waarop Mozes (vrede zij met hem) vervolgens de Farao confronteerde dat Farao dus wel (diep van binnen) goed genoeg wist [‘alimta] -indicerend dat Farao wetend en willend de waarheid niet onder ogen wou zien- dat die tekenen [plagen] van niemand anders dan de Heer van de hemelen en de aarde [God] gestuurd zijn als duidelijke bewijs. In de andere variante lezing is het verhaal exact hetzelfde, het enige verschil is dat Mozes (vrede zij met hem) vervolgens tegen de Farao zei dat hijzelf [Mozes (vrede zij met hem)] wist dat die tekenen [plagen] van de Heer van de hemelen en de aarde [God] gestuurd zijn als duidelijke bewijs. Is dit noodzakelijk een tegenstrijdigheid? Nee. Er is pas sprake van een tegenstrijdigheid wanneer iets A en niet-A is op hetzelfde moment. Dit is ook wat de wet van noncontradictie ons leert. Dit is hier niet het geval omdat er een manier is om die twee variante lezingen in Surah 17:102 met elkaar te harmoniseren.

Harmonisatie: In de Qira’ah waar er ‘alimta [jij weet] staat is dit in referentie tot de Farao die Mozes (vrede zij met hem) probeerde af te schrijven als iemand die “betoverd” was toen de Farao werd ondervraagd door Mozes (vrede zij met hem) over de negen tekenen [plagen] -zie Surah 17:101- waarop Mozes (vrede zij met hem) vervolgens, in vers 102, het antwoord gaf dat de Farao weet dat die tekenen door niemand anders dan God werden gestuurd als duidelijke bewijs. In de Qira’ah waar er ‘alimtu [ik weet] staat is dit in referentie tot Mozes (vrede zij met hem) zelf omdat de Farao hem probeerde af te schrijven als iemand die “betoverd” was toen de Farao werd ondervraagd door Mozes (vrede zij met hem) omtrent de negen tekenen [plagen]. Het *kan* dus nog altijd prima zijn dat Mozes (vrede zij met hem) zowel “jij weet” [‘alimta] in referentie tot de Farao omwille van de context, alsook “ik weet” [‘alimtu] in referentie tot zichzelf had gezegd omwille van de context. De vraag die wij dan ook willen stellen is welke het meest plausibel klinkt: Een profeet van God die de Farao confronteert dat de Farao diep van binnen weet dat die negen tekenen [plagen] van God komen, maar dat Mozes (vrede zij met hem) het zelf niet weet of dat een profeet van God die de Farao confronteert dat de Farao diep van binnen weet dat die negen tekenen [plagen] van God komen en dat Mozes (vrede zij met hem) het zelf ook weet en dat hij dat ook als antwoord gaf in licht van het voorafgaande vers [vers 101] omdat hij daar werd “afgeschreven” door de Farao als iemand die “betoverd” was?