Home / Christendom en het monotheisme / Leert Micah 5:2 de goddelijkheid van deze “leider”?

Leert Micah 5:2 de goddelijkheid van deze “leider”?

Het antwoord daarop is nee. Allereerst zijn er manuscript verschillen tussen enerzijds de quote van Matteus. En de huidige manuscripten van Micah 5;2. Deze komen namelijk niet overeen.

Pullpit commentary zegt het volgende; “(1) “Land of Judah” for “Ephratah”; an unimportant change in the terms of definition.

(2) “Art in no wise least” for “which art little to be “; a verbal contradiction probably, but also unimportant, as the thought of the context in Micah is of Bethlehem’s greatness.

(3) “Princes” for “thousands.” This may be due

(a) to a different pointing of the Hebrew, בְּאַלֻפֵי for בְּאַלְפֵי (cf. the rabbinic commentary, ‘Metzud. Zion.’), or

(b) to understanding בְּאַלְפֵי as “families” (Judges 6:15; cf. Revised ‘Version margin), and then concentrating the family in its head.

(4) “For out of thee shall come forth a governor, which shall be shepherd of my people Israel” for “out of thee shall one come forth unto me that is to be ruler in Israel”

Ellicots commentary (biblehub.com) schrijft erover; “(6) And thou Bethlehem. . . .—The Evangelist is not quoting the prophecy of Micah himself, but recording it as it was quoted by the scribes. This in part explains the fact that he does not give either the version of the LXX., or a more accurate rendering of the Hebrew, but a free paraphrase”.

In het Hebreeuws luidt het vers als volgt:
וְאַתָּה בֵּית-לֶחֶם אֶפְרָתָה, צָעִיר לִהְיוֹת בְּאַלְפֵי יְהוּדָה–מִמְּךָ לִי יֵצֵא, לִהְיוֹת מוֹשֵׁל בְּיִשְׂרָאֵל; וּמוֹצָאֹתָיו מִקֶּדֶם, מִימֵי עוֹלָם
Veatah beit lechem efratah tza’ir lihyot bealfei yehudah mimekha lie yetze lihyot moshel byisrael UMOTZAOTAV MIQEDEM MIMEI ‘OLAM
But thou, Beth-lehem Ephrathah, which art little to be among the thousands of Judah, out of thee shall one come forth unto me that is to be ruler in Israel; WHOSE GOING FORTHS ARE FROM OF OLD, FROM ANCIENT DAYS.

Allereerst is het woordje “umotzaotav” in het meervoud. Het verwijst dus naar oorsprongEN. Als het dus verwijst naar de goddelijkheid van Jezus(‘alayhi salam) – hoe is het mogelijk dat hij meerdere oorsprongen heeft in “eeuwigheid” als ENKEL de Vader de Zoon heeft veroorzaakt?

Ten tweede impliceren de woorden “miqedem” (letterlijk: van oudheid) en “mimei ‘olam” (letterlijk: van de dagen des ouds) zeker niet noodzakelijk een eeuwigheid. Ze verwijzen in eerste instantie taalkundig enkel naar iets of meerdere zaken van “lange duur”. Het is de context in kwestie die gaat bepalen of het gaat om een werkelijke eeuwigheid of niet. Aangezien er niets in het vers zelf is dat het een werkelijke eeuwigheid impliceert hoeft er ook zeker niet aangenomen te worden dat het gaat om een eeuwigheid. In feite, men zou juist een argument in het voordeel van het tegenovergestelde kunnen maken op basis van volgende zaken:

A) Hier wordt er dus gesproken over “meerdere oorsprongen”, een indicatie dat het een sequentie van gebeurtenissen impliceert – een onmogelijkheid in een werkelijke eeuwigheid (aangezien dit buiten tijd staat en dusdanig is een sequentie van evenementen zowiezo al onmogelijk). Het is in eerste instantie een referentie naar de stamboom (oftewel de voorvaders dus) van deze “leider”.
Meerdere oorsprongen spreekt ook de orthodoxie tegen die stelt dat het enkel de Vader is/was die de Zoon heeft veroorzaakt. Dermate kan het dus zowiezo al onmogelijk een referentie zijn naar een werkelijke eeuwigheid, zelfs vanuit het perspectief dat deze figuur de Zoon zou zijn.

B)De context die een referentie maakt een vermelding van geschapen zaken – denk aan “Israël, Judah, Bethlehem, …” . Dermate zou het juist plausibel zijn dat deze “leider” ook een creatie is.

C)Het feit dat de context een onderscheid maakt tussen YHWH en deze “leider”.

Trouwens, ook de Septuagint heeft “oorsprongen”/”voortgangen” (ἔξοδοι) in het meervoud. De Targumim interpreteren het ook niet als referentie naar een “goddelijke/eeuwige” Messias.