Sadeghi en Goudarzi geven aan dat op historische en paleografische gronden dat de onderliggende tekst van de Sanaa behoort tot de 7e eeuw. En waarschijnlijk niet tot de latere deel van de 7e eeuw. Het behoort volgens de carbon method dat is gedaan op basis van het manuscript, tot het jaar 671 met 99 procent zekerheid. Het behoort tot het jaar 661 met 95.5 procent zekerheid. De upper text is waarschijnlijk geschreven in de latere tijdsbestek van de 7e eeuw. (Sadeghi, origins of the qoraan Idem,8).
In het werk worden voorbeelden genoemd van de onderliggende tekst. Q2.196, Q2.201 en Q63.7. In Qoran 2.201 staat precies hetzelfde in de lower tekst met uitzondering van het woord; hasanaati. (Idem, 21)
De tekst impliceert al het vragen van het goede. Dus deze werd dan ook in een ander dialect (ahruf) achterwege gelaten. Het is in geen optiek een verschil in betekenis. Sterker nog de tekst vormt een bewijs dat binnen 30 jaar van de openbaring van de Koran deze verzen zoals die in onze huidige Koran staan al in omloop was en werd gereciteerd dit vormt dus bewijs voor ons. Welke christen heeft uberhaupt een manuscript (als is het slechts een handpalm) binnen de eerste eeuw van het christendom?
De volgende Soera’s zitten gedeeltelijk in de onderliggende tekst; soera 2, soera 5, soera 11, soera 8, soera 9, soera 19, soera 22, soera 18, soera 16, soera 33, soera 39, soera 20, soera 21, soera 24, soera 34, soera 13, soera 28, soera 37, soera 15. (Sanaa and the origins of the qoraan 37-38).
Asma hilale schrijft in haar werk, the sanaa palimpsest, ‘the transmission of the qoran, in the first centuries ah’
Ze schrijft op bladzijde 4 van het boek het volgende; “de onderliggende tekst was geschreven voor persoonlijk gebruik en circuleerde in educatieve sfeer”.
Asma zegt verder, dat toen de upper tekst werd geschreven, de lower tekst was invisible.
Dus de schrijver van de upper tekst, gebruikte een blanke papier tot zijn weten.
Het is pas later, nadat de upper tekst op was geschreven, dat de inkt van de lower tekst zichtbaar werd.
En ze zegt, dit toont aan dat de upper tekst niets eens een correctie is van lower tekst. (Idem, blz 17)
Ze noemt drie methodes om een onderliggende tekst zichtbaar te maken; het nemen van foto’s onder een ‘light spectrum’, foto’s nemen genomen onder een ultraviolet straling, en tenslotte ‘post-processed images’. (Ibidem)
De verwijdering van de onderliggende tekst, de intentie daarvan blijft onduidelijk voor ons. In historische bronnen van de islam komen we tegen dat de metgezellen van de edele profeet (sav) instemden met de vernietiging van manuscripten. Ibn shabba (d.262) levert over op autoriteit van Zayd bin Thabit (gestorven in 56); “wanneer hafsa stierf stuurde Marwan bin Al hakim, manuscripten met koranverzen naar Abdullah ibn Omar die het eruit waste” (idem,8).
De tweede overlevering komt van Kalief Umar en is overgeleverd in het werk van Khatib al Baghdadi waarin kalief Umar het volgende zegt; wanneer je een boek treft waarin je de inhoud niet hebt gehoord van een geleerden was het dan eruit”. Zoals Asma ook aangeeft was de orale traditie belangrijk en leidend in het beoordelen van de tekst. (Idem, 9)
Een derde overlevering wordt genoemd in het werk: al Mu’izz ibn badiss (d.452) in zijn werk ‘staff of the scribes and implements of the discerning”. (Idem,8)
Asma hilale geeft verder aan dat de onderliggende tekst slechts ter educatie werd gebruikt en dus een soort handleiding is en niet een kopie van de Koran. Daarnaast zegt ze dat Sadeghi en Goudarzi letters herkennen in de onderliggende tekst die niet te herkennen zijn. (Idem, 19).
Zij ontkent dat de upper text een verbetering zou zijn van the lower text of dat het is weggewchrapt om iets te verbergen. (Idem, 18). In de zevende eeuw (aan het eind) toen de bovenliggende tekst werd geschreven was men waarschijnlijk niet op de hoogte wat er ooit had gestaan. (Ibidem)
Ze geeft aan dat haar studie niet ontkent dat de onderliggende tekst niet de hypothese van sadeghi ontkent, dat het tot stand is gekomen uit een ‘family text’ van de Masoud codex. (Idem 18)
In soera 9;9 staat in the lower text. “بعهد”
Terwijl in de cairo editie staat; Cairo editie zegt بایت.
We hebben ter illustratie de foto uit het werk van Asma Hilalle met de onderliggende tekst van soera 9;9 gepubliceerd. (1) voor ons is het onduidelijk, het is ons niet duidelijk hoe dat je de “dal” en “baa” (en met als bijgevolg de “taa” en “thaa” aangezien er nog geen sprake was van de Tashkiel en/of i’jaam) kan onderscheiden van elkaar.
Het punt is dat dat zou kunnen betekenen dat die laatste letter in feite geen “dal” is, maar een taa vanwege de soortgelijke schrijfwijze tussen de laatste letter van dat woordje en de “baa” in de basmalah. Dus het hoeft zeker niet gelezen te worden als een dal, het kan ook prima gelezen worden als een taa.
Alle andere manuscripten; Ook als je gaat kijken naar de schrijfwijze in andere manuscripten – bijvoorbeeld: Sankt Petersburg Marcel 9, Sankt Petersburg Marcel 18/1, Rampur Raza Library Kodex Ali Ibn Abi Talib, Arabe 331, London, British Library: Or. 2165, en de Berlin, Staatsbibliothek: Wetzstein II 1913 (Ahlwardt 305) mss
Ook de Arabe 330 (g) en de Gotthelf-Bergsträßer-Archiv: “Saray Medina 1a Istanbul, Topkapı Sarayı Müzesi: M 1) hebben het mét aalif. Ik denk dat zij tot de conclusie kwam dat het بعهد is itt بايت op basis van het gebrek van een aalif en niet zozeer die letters op zich. Met het gebruik van een hamzah kan dat dus ongedaan gemaakt worden in de lezing. Daarbij is het dus niet van essentieel belang dat een alif juist in de tekst hoort te staan. Het is hoe dan ook بعهد = بايت is geen verschil in betekenis.