Home / Authenticiteit van de Bijbel / Kritische benadering van de Bijbelse manuscripten deel 2

Kritische benadering van de Bijbelse manuscripten deel 2

Het tekstuele probleem van Marcus 1;41 komt voor in het verhaal van jezus die een man met een huidziekte geneest. De bewaard gebleven manuscripten geven vers 41 in twee verschillende vormen weer. De meeste vertalingen geven het begin van vers 41 zodanig weer dat Jezus ‘liefde’ voor deze arme, verstoten melaatse wordt benadrukt; ‘medelijden voelend’ met hem of het woord kon worden vertaald als ‘door medelijden bewogen’. Daarentegen staat In één van de oudste manuscripten, namelijk de Codex Bezae, die ondersteund wordt door drie Latijnse manuscripten, dat Jezus niet medelijden met de man voelde, maar dat hij juist boos werd. De lezing dat jezus boos werd wordt door tekstspecialisten geacht minstens terug te gaan tot de tweede eeuw.[1] In het Grieks is het een verschil tussen de woorden Splangnistheis en Orgistheis.

Johan Albrecht Bengel (1687-1752) was een vrome Lutherse predikant en professor die vroeg in zijn leven diep verontrust werd door het feit dat er zo enorm veel tekstvariaties waren in de manuscripttraditie van het Nieuwe testament. Bengel schrok niet van verzen als Matteus 24;36 dat zegt; “ van die dag en van de ure weet niemand ook de engelen in de hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen”. Zorgvuldige vertaler als hij was, wijst Bengel erop dat Jezus hier in de tegenwoordige tijd spreekt; in zijn eigen dagen zou Jezus kunnen zeggen ‘niemand weet het’, maar dat betekent niet dat in de toekomst niemand het zou weten. Alhoewel het wel raar is dat de professor geen vraagtekens stelt bij het feit dat Jezus de ure niet kent, vervolgd hij zijn verhaal met de volgende woorden; door de profetieën in de Bijbel te bestuderen zouden latere christenen het te weten kunnen komen. Wel vreemd dat latere christenen datgene weten wat de ‘God’Jezus niet wist, namelijk de ure.

Richard Simon schrijft in zijn magistrale studie, Histoire critique du texte du Nouveau Testament, het volgende; Hoewel de Schrift een zekere regel is waarop ons geloof gebaseerd is, is deze regel op zich niet voldoende; het is noodzakelijk om hiernaast te weten wat de apostolische tradities zijn; en we kunnen ze alleen leren van apostolische kerken, die de ware betekenis van de Schrift hebben behouden”.

Verder zegt Richard Simon het volgende; “De grote veranderingen die zijn aangebracht in de manuscripten van de Bijbel (…) sinds de eerste originelen verloren zijn gegaan vernietigen volledig het principe van de protestanten (…) die allen deze zelfde manuscripten van de Bijbel consulteren in de vorm waarin ze zich tegenwoordig bevinden. Als de waarheid van het geloof niet had voortgeleefd in de kerk zou het niet veilig zijn om er nu naar te zoeken in boeken die aan vele veranderingen onderworpen zijn geweest en die in vele kwesties afhankelijk waren van de wil van de Kopiist.[2]

Een ander Bijbelonderzoeker Johann J. Wettstein (1693-1754) onderzocht de Codex Alexandrinus, toen Wettstein zijn onderzoek voortzette, merkte hij dat passages die gewoonlijk werden gebruikt om de doctrine van de goddelijkheid van Christus te bevestigen, tekstuele problemen weerspiegelden. De oorspronkelijke lezing van het manuscript sprak bijvoorbeeld niet van Christus als ‘God die zich heeft geopenbaard in het vlees’, maar over Christus’ die zich heeft geopenbaard heeft in het vlees’. Volgens de oude getuigenis van de Codex Alexandrinus wordt Christus niet langer expliciet God genoemd in deze passage.[3] Onze vroegste en beste manuscripten spreken echter over Christus ‘die’ zich geopenbaard heeft in het vlees, zonder Jezus expliciet God te noemen. De verandering die de middeleeuwse manuscripten is gaan domineren, werd dus aangebracht om de goddelijkheid van Jezus te benadrukken.[4]

Aan het eind van de tweede eeuw zegt Celcus, de Griekse filosoof, het volgende; “sommige gelovigen gaan zover dat ze tegen zichzelf ingaan en veranderen de oorspronkelijke, het evangelie drie of vier of meerdere malen, alsof ze dronken zijn en veranderen zo zijn karakter zodat ze moeilijkheden ontkennen als ze met kritiek geconfronteerd worden.[5]. Waarin dit leugens of feiten die Celsus verkondigde? De Christelijke tegenstander van Celsus, Origenes, moest de beschuldiging dat Jezus maar een gewone ‘timmerman’ was wel serieus nemen, maar vreemd genoeg redeneerde hij het niet weg (wat zijn normale tactiek was), maar ontkende hij dat; (Celsus is) ook blind voor het feit dat Jezus nergens in de evangeliën die gangbaar zijn in de kerken, als timmerman wordt beschreven. [6]

Blijkbaar stond in de Bijbel die Origenes in handen had niet de volgende vers en was de vers aangepast, want in de huidige Bijbel lezen we; “Is deze niet de timmerman, de zoon van Maria, en de broeder van Jakobus en Josef, en van Judas…(…) (Marcus 6;4). Want zoals Bart d. Ehrman heeft opgemerkt stond in het vroegste manuscript van de evangelie van Marcus, dat P45 wordt genoemd en dat dateert uit het begin van de derde eeuw (de tijd van Origenes) en in verscheidene latere getuigenissen, het volgende; “is dit niet de zoon van de timmerman”. In plaats van dat hij zelf timmerman is, is Jezus alleen de zoon van de timmerman.[7]

 

[1] Bart d. Ehrman, de evolutie van de Bijbel, 150.

[2] Bart D. Ehrman,de evolutie van de Bijbel, 119.

[3] Bart D. Ehrman,de evolutie van de Bijbel, 129.

[4] Bart D. Ehrman,de evolutie van de Bijbel, 176.

[5] Contra Celsum 2, 27.

[6] Contra Celsum, 6, 36.

[7] Bart d. Ehrman, de evolutie van de Bijbel, 225